Oprecht advies sinds 1989

Miljoenennota 2025
Special Miljoenennota 2024

1       Tarieven

Vanaf 2025 kunnen we een ‘plusje’ in onze portemonnee verwachten. Dat kondigde koning Willem-Alexander aan in zijn troonrede. Het kabinet zet in het Belastingplan 2025 in op lastenverlichting voor werkende middeninkomens. Het doel is om werken aantrekkelijker te maken door het verlagen van de lasten op arbeid en het verminderen van de marginale druk. Onder marginale druk wordt verstaan hoeveel extra belasting u betaalt als u meer gaat verdienen. Om dit te bereiken, wordt een derde schijf in de inkomstenbelasting ingevoerd. Bekijk hier alle tariefswijzigingen.

 

1.1      Verlaging van tarieven box 1

Per 1 januari 2025 wordt een extra, verlaagde eerste schijf in box 1 geïntroduceerd. Dit zorgt voor een gerichtere lastenverlichting bij middeninkomens. Het tarief in deze eerste schijf daalt van 36,97% (2024) naar 35,82% (2025). Het tarief van de tweede schijf bedraagt 37,48%. De grens van de derde schijf start op € 76.817 (2025) en is daarmee € 1.298 hoger dan in 2024. Het hoogste tarief in box 1 blijft 49,5%.

Tarief inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2025
Belastbaar inkomen meer dan (€)  maar niet meer dan (€)  Tarief 2025 (%) 
1e schijf 38.441 35,82
2e schijf 38.441 76.817 37,48
3e schijf 76.817 49,5

Let op! Valt u in het laagste tarief, dan krijgt u ook aftrek in het laagste tarief. De aftrek wordt naar het nu lijkt afgetopt op het tarief van 37,48% in de tweede schijf.

 

1.1.1      Verlaging algemene heffingskorting

De algemene heffingskorting wordt verlaagd om de introductie van de extra schijf in box 1 te financieren. Vanaf het maximale wettelijke minimumloon (€ 28.406) wordt de algemene heffingskorting afgebouwd naar nihil.

In onderstaande tabel staan de aanpassingen van andere heffingskortingen:

Heffingskortingen 2024 (€) 2025 (€)
Algemene heffingskorting maximaal (< AOW-leeftijd) 3.362 3.068
Arbeidskorting (maximaal) 5.532 5.599
Jonggehandicapten korting 898 909
Maximum inkomensafhankelijke combinatiekorting 2.950 2.986
Ouderenkorting (maximaal) 2.010 2.035
Alleenstaandeouderenkorting 524 531
Afbouwpercentage van de arbeidskorting 6,51% 6,51%

 

1.2      Verlaging toptarief box 2

Sinds 1 januari 2024 is het uniforme tarief van box 2 vervangen door twee tarieven. Voor ontvangen dividenden tot € 67.000 geldt in 2024 een tarief van 24,5%. Dit tarief blijft in 2025 gelijk, maar geldt dan voor dividenden tot € 67.804. Voor 2024 werd het tarief van de tweede schijf eind 2023 op het laatste moment nog gewijzigd van de oorspronkelijk voorgestelde 31% naar 33%. Deze wijziging wordt nu met ingang van 2025 teruggedraaid. In 2024 geldt nog een tarief van 33% in de tweede schijf, vanaf 2025 is een tarief van 31% in de tweede schijf voorgesteld.

Tarief aanmerkelijk belang in 2025
Aanmerkelijk belang meer dan (€)   maar niet meer dan (€)  Tarief 2025 (%) 
Eerste schijf 67.804 24,5
Tweede schijf 67.804 31

In box 2 wordt belasting geheven op voordelen uit aanmerkelijk belang, zoals dividenduitkeringen aan de aandeelhouder (dga) in privé. Fiscale partners profiteren twee keer van het tarief van de eerste lage schijf, wat betekent dat een dividenduitkering van € 134.000 in 2024 belast wordt tegen het lage tarief van 24,5%. In 2025 geldt het lage tarief van 24,5% bij fiscale partners tot een dividenduitkering van € 135.608.

Tip! Wilt u dit jaar nog een dividenduitkering doen? Doe dit dan op basis van de eerste schijf. Dit is maximaal € 67.000 of € 134.000 als u een fiscaal partner heeft. Een hogere dividenduitkering kunt u beter uitstellen naar 2025.

Let op! Dividenduitkeringen beïnvloeden ook de algemene heffingskorting, uw vermogen in box 3 en eventuele excessieve leningen. Het is verstandig om met uw fiscaal adviseur te overleggen of het voordelig is om nu dividend uit te keren.

Tip! Heeft uw partner geen eigen inkomen? Dan kan het voordelig zijn om dividend uit te keren, zodat de algemene heffingskorting optimaal wordt benut.

Let op! Heeft u als aanmerkelijk belanghouder een schuld die meer bedraagt dan € 500.000? Dan heeft u tot 31 december 2024 de tijd om deze af te lossen. Doet u niets? Dan bent u in box 2 belasting verschuldigd over het bedrag boven de € 500.000. 

 

1.3      Tarieven box 3 – sparen en beleggen

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de huidige wetgeving van box 3 niet voldoet aan Europese wetgeving. Dit betekent dat u bij de belastingheffing in box 3 kunt kiezen tussen het fictieve rendement of het daadwerkelijke rendement. De exacte manier waarop het daadwerkelijke rendement moet worden bepaald en aangegeven, is nog niet helemaal duidelijk. Het tarief van box 3 wijzigt niet en blijft 36% in 2025. 

 

1.4      Ongewijzigde tarieven vennootschapsbelasting

De tarieven in de vennootschapsbelasting blijven ongewijzigd. Vanaf 1 januari 2025 geldt een tarief van 19% voor de eerste € 200.000 aan belastbare winst. Voor de winst boven dit bedrag blijft het tarief 25,8%.

 

1.5      Verhoging btw-tarief cultuur, sport, boeken, hotels

 Het verlaagde btw-tarief van 9% voor cultuur, media, logies (hotels, vakantiewoningen en stacaravans), boeken en sport vervalt vanaf 1 januari 2026. Het algemene btw-tarief van 21% wordt dan van toepassing.

Let op! Bij niet-winstbeogende sportverenigingen blijft de vrijstelling van toepassing.

Tip! Er zijn enkele uitzonderingen: bioscopen, circussen, kampeerterreinen en dagrecreatie (attractieparken, speel- en siertuinen en dierentuinen) blijven onder het verlaagde btw-tarief van 9% vallen.

Let op! De aanpassing van het btw-tarief is afhankelijk van het moment waarop de dienst wordt geleverd en dus niet van het moment waarop de dienstverrichter de betaling ontvangt. Als u in 2025 bijvoorbeeld een ticket voor een theatervoorstelling verkoopt voor een voorstelling die in 2026 plaatsvindt, geldt in 2025 al het algemene tarief van 21%. 

 

1.6      Verlaging overdrachtsbelasting voor woningen niet in eigen gebruik

Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting van 10,4% wordt per 1 januari 2026 verlaagd naar 8% voor woningen die niet in eigen gebruik zijn. Deze verlaging is nog niet opgenomen in een concreet wetsvoorstel, maar wordt opgenomen in een op een later moment in te dienen voorstel. Voor woningen die wel in eigen gebruik zijn, blijft het verlaagde tarief van 2% of de startersregeling van kracht. 

 

1.7      Verhoging tarief kansspelbelasting

De kansspelbelasting stijgt in 2025 van 30,5 naar 34,2%. Vanaf 1 januari 2026 bedraagt het tarief 37,8%.

 

2       Werkgever

Ook voor werkgevers brengt het Belastingplan 2025 wijzigingen en gevolgen met zich mee. Van de terugdraaiing van de aanscherping van de 30%-regeling tot een gerichte vrijstelling voor ov-abonnementen. Lees hier waar u als werkgever op moet letten.

 

2.1      Gedeeltelijke terugdraaiing aanscherping 30%-regeling

De 30%-regeling is een belastingvoordeel voor expats. Deze regeling is in principe sinds 1 januari 2024 versoberd. Voorheen stond de regeling een belastingvrije vergoeding toe van maximaal 30% van het loon voor een periode van vijf jaar. Sinds 1 januari 2024 heeft de regeling een afbouwende structuur. In de eerste 20 maanden blijft de vergoeding 30%, gevolgd door 20% in de volgende 20 maanden en uiteindelijk 10% in de laatste 20 maanden. In de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan 2025 is aangekondigd dat deze versobering weer wordt teruggedraaid. Het voorstel is om de maximale onbelaste vergoeding op een constant forfait van 27% te stellen per 1 januari 2027. In 2025 en 2026 geldt voor alle naar Nederland gekomen werknemers het percentage van 30.

Verder wordt de salarisnorm vanaf 2027 verhoogd van € 46.107 (bedrag in 2024) naar € 50.436. De salarisnorm voor naar Nederland gekomen werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt verhoogd van € 35.048 (bedrag in 2024) naar € 38.338.

Let op! Voor werknemers die al vóór 2024 de 30%-regeling toepasten, geldt gedurende de gehele looptijd het percentage van 30. Daarnaast blijft voor hen de oude (geïndexeerde) inkomensnorm gelden. Zij worden dus niet vanaf 2027 geconfronteerd met 27% en een hogere salarisnorm.

 

2.2      Inflatiecorrectie eindheffing bestelauto van de zaak

In Nederland wordt het privégebruik van een auto van de zaak belast met een bijtelling. Dit is een percentage van de cataloguswaarde van de auto, dat als extra inkomen wordt gezien en waarover u belasting moet betalen. De specifieke bijtelling hangt af van de CO2-uitstoot van de auto en de datum van eerste toelating.

Als werkgever kunt u de bijtelling afkopen voor een bestelbus die door meerdere werknemers wordt gebruikt voor het werk. Dit is een aantrekkelijke optie om de administratieve lasten en kosten voor uw werknemers te verminderen. Dit afkoopbedrag wordt vanaf 1 januari 2025 verhoogd van € 300 per jaar per bestelauto naar € 439 en vanaf 1 januari 2026 jaarlijks geïndexeerd.

 

2.3      Introductie voorheffing voor werknemers in dienst bij publiekrechtelijke rechtspersonen

Werknemers die in het buitenland werken voor een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, zoals een universiteit, zijn onder bepaalde omstandigheden belastingplichtig in Nederland voor inkomensheffingen. Dit betekent dat zij in Nederland belasting moeten betalen over hun inkomen, ondanks dat zij in het buitenland werken. Er wordt alleen geen Nederlandse loonbelasting ingehouden als voorheffing. Hierdoor zijn de werknemers zelf verantwoordelijk voor het aangeven en betalen van de verschuldigde belastingen. Om dit te voorkomen, wordt voor deze groep werknemers een voorheffing van loonbelasting geïntroduceerd.

 

2.4      Vervallen partiële buitenlandse belastingplicht voor expats

In Nederland biedt de partiële buitenlandse belastingplicht expats de mogelijkheid om bepaalde buitenlandse inkomsten en vermogen buiten de Nederlandse belastingheffing te houden. In de belastingplannen 2023 en 2024 is aangekondigd dat deze regeling per 1 januari 2025 vervalt. Wel is een overgangsregeling ingesteld: expats die al voor 1 januari 2024 gebruikmaken van deze faciliteit, kunnen tot en met 2026 blijven kiezen voor deze vorm van belastingplicht.

 

2.5      Belastinglek voor Belgische zeevarenden aangepakt

Heeft u zeevarende werknemers die in België wonen, maar voor u als Nederlandse werkgever werken? Dan vallen zij onder een specifieke fiscale regeling. Volgens de huidige wetgeving zijn zij niet belastingplichtig in Nederland voor de inkomstenbelasting. Dit betekent dat de in Nederland ingehouden loonbelasting niet standaard verrekend wordt met hun inkomstenbelasting. De Nederlandse belastinginspecteur heeft de bevoegdheid om de ingehouden loonbelasting te verrekenen via een beschikking (als dat nodig is), waartegen bezwaar mogelijk is.

Deze wet wordt nu aangepast. Nederland kan hierdoor zijn heffingsrecht uitoefenen. Dit kan zelfs als de werkzaamheden volledig buiten Nederland plaatsvinden, zolang het belastingverdrag het heffingsrecht exclusief aan Nederland toewijst. Deze aanpassing kan de fiscale positie veranderen van in België woonachtige zeevarenden die voor een Nederlandse werkgever werken.

 

2.6      Gerichte vrijstelling ov-abonnementen

De gerichte vrijstelling in de werkkostenregeling voor ov-abonnementen is in 2024 verruimd om het reizen met het openbaar vervoer te stimuleren. Dit betekent dat u als werkgever ov-abonnementen aan uw werknemers kunt vergoeden, zonder dat u hierover loonheffing hoeft te betalen. Wat precies valt onder een ov-kaart en een ov-abonnement is nu verduidelijkt, net als de reikwijdte van deze gerichte vrijstelling.

 

2.7      Versnellen verhoging AWf (Algemeen Werkloosheidsfonds)

De AWf-premie is een premie die werkgevers betalen voor de Werkloosheidswet (WW). Deze premie kent een lage en een hoge variant, afhankelijk van het type arbeidscontract dat een werknemer heeft. De verhoging hiervan wordt versneld naar 2025. De oorspronkelijke planning was 2026.

 

2.8      Verhoging Aof-premie

De arbeidsongeschiktheidsfondspremie (Aof) wordt met circa 0,03 procentpunt verhoogd. Dit is bedoeld om de uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid duurzaam te kunnen blijven financieren.

2.9      Introductie thuiswerkdrempel

De wet wordt aangepast zodat Nederland, ook bij aanpassing van belastingverdragen, het heffingsrecht over thuiswerkdagen kan effectueren, zelfs als de werkgever niet kwalificeert als inhoudingsplichtige volgens de Wet LB 1964. Dit is relevant in lopende onderhandelingen met Duitsland.

 

3       Ondernemingen en ondernemers

Van de gedeeltelijke terugdraaiing van de verlaging van de mkb-winstvrijstelling tot de aanpassing van de zelfstandigenaftrek en de verlaging van het tarief in de tweede schijf van box 2. Ook voor u als ondernemer verandert er het nodige door het Belastingplan 2025. We zetten het hieronder voor u uiteen.

 

3.1      Verlaging van de mkb-winstvrijstelling deels teruggedraaid

Ondernemers die voor de inkomstenbelasting hun winst uit onderneming opgeven, kunnen profiteren van de mkb-winstvrijstelling. Deze vrijstelling is momenteel 13,31% (2024) van de winst. Het vorige kabinet had plannen om de mkb-winstvrijstelling per 1 januari 2025 te verlagen naar 12,03%, maar dit is in het Belastingplan deels teruggedraaid naar 12,7%.

Omdat de mkb-winstvrijstelling iets omlaaggaat, betalen ondernemers over een groter deel van hun winst belasting. Ondernemers met de hoogste winsten gaan er het meest op achteruit door deze aanpassing.

Tip! Bekijk of u bepaalde kosten kunt uitstellen naar 2025, zodat de winst lager is en u minder belasting betaalt over deze winst. Neem contact op met uw adviseur om te bespreken of het uitstellen van kosten belastingvoordeel op kan leveren.

Tip! Stem met uw adviseur af of ondernemen in de inkomstenbelasting voor u nog steeds de beste keuze is.

 

3.2      Verlaging zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek is een bedrag dat ondernemers in de inkomstenbelasting mogen aftrekken van hun winst als ze minimaal 1.225 uur hebben gewerkt als ondernemer. De eerder ingezette verlaging van de zelfstandigenaftrek gaat verder van € 3.750 (2024) naar € 2.470 in 2025. De jaarlijkse afbouw van de zelfstandigenaftrek leidt uiteindelijk tot een aftrek van € 900 in 2027.

Zelfstandigenaftrek (€)
2024 3.750
2025 2.470
2026 1.200
2027 900

Voor starters geldt een verhoging van deze aftrek. Voor ondernemers die AOW-gerechtigd zijn, geldt een verlaging van deze aftrek.

 

3.3      Tweede schijf box 2 verlaagd

Heeft u ten minste 5% van de aandelen, winstbewijzen of stemrecht in een vennootschap? Dan bent u aanmerkelijkbelanghouder. De inkomsten die u uit dit belang krijgt (zoals dividend en verkoopopbrengsten), zijn belast in box 2 van de inkomstenbelasting.

Sinds 2024 wordt het tarief in box 2 verdeeld in twee schijven: 24,5% over de eerste € 67.000 en 33% over het bedrag daarboven. Het tarief van de tweede schijf in box 2 wordt verlaagd van 33% (2024) naar 31% in 2025.

Tarief aanmerkelijk belang in 2025
Aanmerkelijk belang meer 

dan (€) 

maar niet meer dan (€)  Tarief 2025 (%) 
Eerste schijf 67.804 24,5
Tweede schijf 67.804   – 31

Het tarief van box 2 geldt voor voordelen uit aanmerkelijk belang, zoals het uitkeren van dividend aan de aandeelhouder (dga) in privé. Fiscaal partners kunnen de eerste schijf twee keer toepassen. Dit is dus een bedrag per jaar van €134.000 in 2024 en € 135.608 in 2025.

Let op! Dividenduitkeringen hebben met ingang van 2025 ook effect op de algemene heffingskorting, uw box 3-vermogen en excessief lenen.

Let op! Heeft u als aanmerkelijkbelanghouder een schuld die meer bedraagt dan € 500.000? Dan heeft u tot 31 december 2024 de tijd om deze te verminderen. Doet u niets, dan bent u in box 2 belasting verschuldigd. Laat u goed door uw adviseur voorlichten wat u kunt doen om deze schuld te verminderen en of het zinvol is om bezwaar aan te tekenen tegen deze heffing.

Tip! Wilt u dit jaar nog een dividenduitkering doen? Doe dit dan op basis van de eerste schijf. Dit is maximaal € 67.000, of € 134.000 als u een fiscaal partner heeft. Een hogere dividenduitkering kunt u beter uitstellen naar 2025. 

Tip! Heeft uw partner geen eigen inkomen? Dan kan het voordelig zijn om dividend uit te keren, zodat de algemene heffingskorting optimaal wordt benut.

 

3.4      Tarieven en schijven vennootschapsbelasting

Aan de tarieven en schijven van de vennootschapsbelasting wordt ook in 2025 niet gesleuteld. Voor ondernemers in de vennootschapsbelasting betekent dit dat u rekening moet houden met dezelfde tarieven en schijven als in 2024, oftewel:

Laag tarief 19%
Winstgrens € 200.000
Hoog tarief 25,8%

 

Tip! Is de verwachte winst van een fiscale eenheid voor 2024 of 2025 hoger dan € 200.000? Dan haalt u mogelijk een tariefvoordeel als u de fiscale eenheid verbreekt. Dit komt doordat u dan meerdere keren gebruik kunt maken van het opstaptarief. Hoewel het tariefvoordeel eenvoudig te berekenen lijkt, kan het verbreken van de fiscale eenheid voor u mogelijk onvoorziene nadelen met zich meebrengen die niet tegen het tariefvoordeel opwegen. Bekijk dus op tijd met uw adviseur of dit voor u aantrekkelijk is.

 

3.5      Wijzigingen bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR)

Bij de schenking van ondernemingsvermogen kunt u gebruikmaken van fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen in de inkomstenbelasting (DSR) en de schenk- of erfbelasting (BOR). Het doel van deze regelingen is om te voorkomen dat bij de schenking of vererving van ondernemingsvermogen, de belastingheffing bij de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt, omdat er onvoldoende liquiditeiten zijn om de belastingheffing te voldoen. U kunt fiscaal vriendelijk het stokje aan de volgende generatie doorgeven.

In het Belastingplan 2024 waren al wijzigingen opgenomen ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregeling. In het Belastingplan 2025 zijn nog meer wijzigingen opgenomen. Deze wijzigingen leiden ertoe dat de regels aan de ene kant worden versoberd en aangescherpt en aan de andere kant op een enkel punt worden versoepeld.

Tip! Overweegt u om uw bedrijf met toepassing van de BOR te schenken? Dan kan het raadzaam zijn om dit traject te versnellen.

De volgende aanpassingen zijn aangenomen, waar nog sprake is van een voorstel is dat in de tekst opgenomen:

1.Aanpassen vrijstelling in de BOR

De vrijstelling in de BOR wordt vanaf 2025 verhoogd naar 100% van de goingconcernwaarde (of liquidatiewaarde als die hoger is) van het ondernemingsvermogen tot € 1.500.000 (€ 1.325.253 in 2024). Voor het bedrag daarboven wordt de vrijstelling verlaagd van 83% (2024) naar 75% van het ondernemingsvermogen.

2. Afschaffen van doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR voor beleggingsvermogen

De 5% doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR wordt afgeschaft. Deze doelmatigheidsmarge houdt in dat bij vennootschappen beleggingsvermogen tot 5% van het ondernemingsvermogen toch wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen. Voor de BOR gaat deze maatregel in per 1 januari 2025. Voor de DSR zal dit later plaatsvinden. De precieze datum hiervoor is nog niet bekend.

Tip! Wilt u een onderneming overdragen met aanzienlijke beleggingen? Dan kan het raadzaam zijn om dit proces te versnellen.

3. Verkorten voortzettingseis en versoepeling van bezitseis

De bezitseis en de voortzettingseis zijn cruciale onderdelen van deze regeling. De bezitseis vereist dat de schenker of erflater een bepaalde periode eigenaar was van de onderneming, terwijl de voortzettingseis de ontvanger verplicht de onderneming voor een bepaalde tijd voort te zetten. Het niet voldoen aan deze voorwaarden kan leiden tot het verlies van de fiscale voordelen.

Voorgesteld is om de periode waarin de nieuwe eigenaar de onderneming moet voortzetten, met ingang van 1 januari 2025 te verkorten van vijf naar drie jaar. Verder is voorgesteld om vanaf 1 januari 2026 herstructureringen waarbij de eigendomsverhoudingen niet veranderen, niet als nieuwe bezitstermijn te beschouwen.

4. Keuzevermogen kwalificeert enkel voor BOR/DSR bij gebruik in onderneming

De BOR en DSR zijn alleen van toepassing op ondernemingsvermogen. Bedrijfsmiddelen die zowel voor zakelijke als andere doeleinden worden gebruikt, kwalificeren momenteel ook voor de faciliteiten. Denk aan privédoeleinden of doeleinden zonder enige functie voor de bedrijfsuitoefening.

Met ingang van 2025 kwalificeren bedrijfsmiddelen alleen voor de BOR en DSR voor zover deze voor bedrijfsdoeleinden in de onderneming worden gebruikt. Deze maatregel heeft uitsluitend betrekking op vermogensbestanddelen met een waarde in het economisch verkeer van ten minste € 100.000 én een gebruik voor andere dan ondernemingsdoelen van meer dan 10%. Bij gemengd gebruik kan het bedrijfsmiddel proportioneel worden meegenomen bij de toepassing van de BOR/DSR.

5. Dienstbetrekkingseis in de DSR vervalt

Voor toepassing van de DSR is vereist dat de verkrijger minimaal 36 maanden in dienst is geweest van de onderneming. Deze eis komt te vervallen per 1 januari 2025 voor de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang. De dienstbetrekkingseis blijft wel gelden voor de doorschuifregeling voor de onderneming in de inkomstenbelasting.

6. Toepassing BOR en DSR als de verkrijger minimaal 21 jaar is

Het faciliteren van reële bedrijfsopvolging blijft het uitgangspunt van het kabinet. Omdat bij een schenking van de onderneming aan zeer jonge kinderen hiervan waarschijnlijk geen sprake is, wordt met ingang van 1 januari 2025 een minimumleeftijd ingevoerd van 21 jaar bij schenkingen. Voor de bedrijfsopvolging bij overlijden wordt geen leeftijdsgrens voorgesteld.

7. Beperking tot gewone aandelen met minimaal belang van 5%

Het Belastingplan 2025 stelt voor dat vanaf 1 januari 2026 alleen reguliere aandelen met een belang van ten minste 5% van het geplaatste kapitaal in een bv in aanmerking komen voor de BOR en DSR voor aandelen. Dit betekent dat de erflater of schenker een belang van minimaal 5% moet hebben in gewone aandelen om te kwalificeren. Dit mag ook eventueel samen met een partner. Een belang in bijvoorbeeld opties of winstbewijzen kwalificeert vanaf 1 januari 2026 niet langer als het voorstel ongewijzigd wordt aangenomen. Het doel van deze aanpassing is om de bedrijfsopvolgingsregelingen beter af te stemmen op hun oorspronkelijke doel: het faciliteren van echte bedrijfsopvolging zonder dat de bedrijfscontinuïteit wordt bedreigd.

Voor belangen van minder dan 5% maar tenminste 0,5% is een wens om de verwateringsregeling te verruimen in die zin dat de voorwaarde dat sprake moet zijn van tenminste 0,5% komt te vervallen in bepaalde familiesituaties. Daarnaast is een wens om de BOR uit te breiden naar kleinere aandelenbelangen als er samen met de familie een belang is van tenminste 25%. Deze maatregelen zouden ingaan per 1 januari 2025 maar worden nog niet doorgevoerd, aangezien er waarschijnlijk staatssteunrechtelijke bezwaren aanwezig zijn. Hiervoor is daarom eerst goedkeuring gevraagd van de Europese Commissie.

8. Aanpak van misbruik

Vanaf 1 januari 2026 komen er maatregelen om misbruik van de belastingvoordelen te voorkomen, zoals het gebruik van rollatorinvesteringen en de bedrijfsopvolgingscarrousel.

9. Aanpassen definitie preferente aandelen

Om onduidelijkheden weg te nemen, heeft het kabinet het voornemen om de vanaf 1 januari 2026 voorgestelde definitie van ‘preferente aandelen’ waar het gaat om hybride aandelen aan te passen.

 

3.6      Voorkoming dubbeltelling excessief lenen bij personenvennootschappen

Heeft u ten minste 5% van de aandelen, winstbewijzen of stemrecht in een vennootschap? Dan bent u aanmerkelijkbelanghouder. U kunt dan geld lenen van de eigen bv. Overschrijdt de lening aan het einde van het jaar de drempel van € 500.000? Dan wordt het bedrag daarboven beschouwd als belast inkomen in box 2 van de inkomstenbelasting. Dit is ook van toepassing op leningen aan de partner of kinderen van de aanmerkelijkbelanghouder. Leningen voor de eigen woning zijn uitgezonderd.

Tip! Het is belangrijk om aandacht te besteden aan de schuldpositie bij de bv om fiscale complicaties te vermijden. Dit geldt vooral als de schuldpositie toeneemt.

Nemen twee aanmerkelijkbelanghouders deel in een personenvennootschap en verstrekken zij een lening via een gezamenlijke bv? Dan kan een risico op dubbeltelling ontstaan. In het Belastingplan is geregeld dat schulden die voortkomen uit verbondenheid van participanten in een samenwerkingsverband niet meetellen voor excessief lenen.

 

3.7      Verduidelijking aftrek van huurderslasten

In het Belastingplan is een maatregel opgenomen die de aftrek van kosten en lasten verduidelijkt die verband houden met een niet-zelfstandige werkruimte in een woning die tot het ondernemingsvermogen behoort. De kosten en lasten die verband houden met zo’n werkruimte en die in een verhuursituatie door een huurder worden gedragen (huurderslasten), komen niet voor aftrek in aanmerking. Onder die huurderslasten vallen bijvoorbeeld uitgaven voor de inrichting, gas, water en licht. Het niet in aftrek brengen van zulke huurderslasten is in lijn met het streven naar een zo veel mogelijk gelijke behandeling van werkruimtes voor ondernemers, resultaatgenieters, directeuren-grootaandeelhouders en werknemers in loondienst.

 

3.8      Invoering doorschuifregeling aanmerkelijk belang bij zusterfusie

Het Burgerlijk Wetboek bevat een vereenvoudigde procedure voor de fusie van twee zustervennootschappen, wat een zusterfusie wordt genoemd. Wat was het probleem? Bij een vereenvoudigde juridische fusie worden van rechtswege geen aandelen toegekend. Om in aanmerking te komen voor fiscale begeleiding was het toekennen van aandelen een verplicht onderdeel. Met de nieuwe regeling wordt dit fiscale vereiste losgelaten voor aandeelhouders/natuurlijke personen die onmiddellijk alle aandelen houden in zowel de verdwijnende als de verkrijgende vennootschap. In die situatie komt u dus wel in aanmerking voor fiscale begeleiding als een vereenvoudigde juridische fusie wordt toegepast. De fiscale wet wordt nu aangepast, zodat deze fusie onder voorwaarden zonder belastingheffing kan plaatsvinden voor de houders van een aanmerkelijk belang.

Tip! Bij een reorganisatie, zoals een fusie of splitsing van besloten vennootschappen (bv’s), zijn er vaak fiscale consequenties. Door aan bepaalde wettelijke voorwaarden te voldoen, kan belastingheffing vaak worden vermeden. Het is daarom van belang om een geplande reorganisatie op tijd te bespreken met een belastingadviseur, die kan helpen om aan de vereisten te voldoen.

 

3.9      Afschaffen giftenaftrek

Voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025 wordt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting afgeschaft. Dit betekent dat u vanaf die datum geen giften vanuit uw vennootschap meer van uw winst kunt aftrekken. Giften uit uw vennootschap worden daarnaast vanaf 2025 beschouwd als een dividenduitkering aan u in privé en worden daarmee belast met dividendbelasting en in box 2 van de inkomstenbelasting. In box 2 geldt in 2025, afhankelijk van de hoogte van het totaal aan dividenduitkeringen in een jaar, een tarief van 24,5 of 31%. U kunt wel, onder voorwaarden, in privé dan gebruikmaken van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting.

Let op! Hoewel de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting verdwijnt, blijft deze aftrek in de inkomstenbelasting in 2025 nog onveranderd.

Let op! Steunt u goede doelen door middel van sponsoring of reclame? Dan zijn deze kosten geen giften, maar zakelijke kosten. Deze kosten blijven, net als andere bedrijfskosten, aftrekbaar van de winst. Datzelfde geldt voor uitgaven die u doet in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

 

3.10    Belegging via familiefondsen (fgr), vbi en open cv

De Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, die op 1 januari 2024 in werking is getreden, heeft belangrijke wijzigingen aangebracht in de fiscale behandeling van bepaalde rechtsvormen in Nederland. Vanaf 1 januari 2025 vervalt de zelfstandige belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van open commanditaire vennootschappen (cv’s), vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi’s) en fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) en bepaalde fondsen voor gemene rekening (fgr’s). Dit betekent dat de resultaten en het vermogen van deze entiteiten niet langer zelfstandig belast worden, maar direct toegerekend en belast bij de participanten. Het kabinet heeft gezorgd voor overgangswetgeving om directe belastingheffing te voorkomen.

Let op! Het vervallen van de zelfstandige belastingplicht kan directe belastingheffing tot gevolg hebben. Om gebruik te kunnen maken van het overgangsrecht, moet u voor het einde van 2024 actie ondernemen. Raadpleeg een belastingadviseur om de gevolgen voor u te bespreken.

 

3.11    Afwikkeling pensioen eigen bv

De regelgeving rondom pensioenopbouw in eigen beheer heeft een wijziging ondergaan per 1 juli 2017. Voor die datum was het voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) met een aanmerkelijk belang mogelijk om pensioen op te bouwen binnen hun eigen besloten vennootschap (bv). Na deze datum is de opbouw van pensioen in eigen beheer gestopt. Bestaande pensioenen konden worden omgezet in een oudedagsverplichting of behouden blijven zonder verdere bijstortingen. Deze verandering kwam met de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer, die ook opties bood voor het afkopen van pensioen of het omzetten naar een oudedagsverplichting, met fiscale gevolgen.

Een belangrijk aspect van deze regelgeving is de behandeling van oneigenlijke handelingen, zoals afkoop of zekerheidsstelling, die leiden tot een onzuivere pensioenaanspraak en volledige belastingheffing op dat moment. De navorderingstermijn speelt een cruciale rol: als de inspecteur na het verstrijken ervan ontdekt dat er een oneigenlijke handeling heeft plaatsgevonden, kan er geen belasting meer worden geheven. Dit heeft geleid tot zorgen over mogelijke constructies die dergelijke situaties uitlokken. Daarom wordt bij een zogenaamde ‘oneigenlijke’ handeling een nieuw heffingsmoment gecreëerd. De Belastingdienst kan hierdoor alsnog belasting heffen.

 

3.12    Wijzigingen in de earningsstrippingmaatregel

De earningsstrippingmaatregel is een generieke renteaftrekbeperking. De earningsstrippingmaatregel beperkt in beginsel voor alle vennootschapsbelastingplichtigen de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen bij het bepalen van de winst. Het saldo komt met ingang van 2025 niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 25% (2024 20%) van de (gecorrigeerde) winst of € 1 miljoen (drempel).

Met ingang van 1 januari 2025 wordt een antimisbruikbepaling ingevoerd, waardoor de drempel van € 1 miljoen niet van toepassing is voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed. Dit betekent dat een vastgoedlichaam maximaal 25% (2025) aan rente kan aftrekken van de gecorrigeerde winst. Dit is niet van toepassing voor vastgoed dat verhuurd is aan een verbonden lichaam of aan een verbonden natuurlijk persoon.

 

3.13    Aanpassingen liquidatieverliesregeling

Door de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting is het resultaat dat een Nederlandse belastingplichtige moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (onder voorwaarden) vrijgesteld van heffing. Dit betekent dat niet alleen winsten (zoals dividenden en vervreemdingsvoordelen) onbelast zijn, maar ook dat verliezen niet aftrekbaar zijn.

Wanneer een deelneming ophoudt te bestaan, kan liquidatieverlies alsnog meegenomen worden bij de bepaling van het resultaat van de moedervennootschap (liquidatieverliesregeling). De liquidatieverliesregeling wordt met ingang van 1 januari 2025 aangescherpt. De regeling is in de volgende twee situaties gewijzigd, vanwege oneigenlijk gebruik:

  1. Wanneer sprake is van een afgewaardeerde vordering op de deelneming kan dit vanaf 2025 invloed hebben op het opgeofferde bedrag. Het opgeofferde bedrag is van belang om het in aanmerking te nemen liquidatieverlies te bepalen.
  2. In de praktijk is gebleken dat het in bepaalde situaties mogelijk is om een niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Daarom is een wijziging voorgesteld in de tussenhoudsterbepaling van de liquidatieverliesregeling.

Tip! De liquidatieverliesregeling is een complexe regeling. Heeft u te maken met het liquideren van een deelneming in uw organisatiestructuur, dan kan uw belastingadviseur met u bekijken of u een liquidatieverlies in aftrek kunt brengen.

 

3.14    Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling

Een belastingplichtige mag de zogenoemde kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen op winsten die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbare vordering of recht. De vrijstelling is in beginsel slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan de som van de te verrekenen verliezen.

Als gevolg van de beperking van de verliesverrekening is bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen en een belastbare winst (inclusief kwijtscheldingswinst) in het kwijtscheldingsjaar van meer dan € 1 miljoen, altijd vennootschapsbelasting verschuldigd.

Met ingang van 1 januari 2025 wordt voor situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover kwijtscheldingswinst de in het jaar geleden verliezen overtreft. De bedoeling van de wijziging is het voorkomen dat belastingplichtigen die in financiële moeilijkheden verkeren vennootschapsbelasting verschuldigd zijn vanwege een kwijtschelding van een schuld.

 

3.15    Kleineondernemersregeling

Vanaf 1 januari 2025 wordt de kleineondernemersregeling (KOR) in de btw uitgebreid. De KOR was beperkt tot ondernemers die in Nederland zijn gevestigd. Vanaf 1 januari 2025 kan de regeling ook worden toegepast door ondernemers die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd, op voorwaarde dat de omzet in de EU maximaal € 100.000 is, inclusief de omzet in Nederland. Ook moeten deelnemers aan de KOR zich houden aan de maximale omzetgrens die geldt in het EU-land. Dankzij de KOR kunnen ‘kleine’ ondernemers kiezen voor een btw-vrijstelling op de omzet (zonder recht op aftrek van voorbelasting). De omzetgrens in Nederland is € 20.000.

Let op! Om de KOR toe te kunnen passen, moet u een verzoek doen bij de Belastingdienst en moet u per kwartaal een opgaaf doen van de omzet.

 

3.16    Aanpassing regels ‘plaats van dienst’ voor virtuele diensten

Culturele, artistieke, sportieve, wettenschappelijke, educatieve of vermakelijkheidsdiensten zijn voor de btw belast daar waar de evenementen/activiteiten feitelijk plaatsvinden. Dit is ongeacht of de afnemer deze evenementen/activiteiten, zoals trainingen, conferenties en sportsessies, fysiek of virtueel bijwoont.

Per 1 januari 2025 wordt voor virtuele diensten de btw verschuldigd in de lidstaat waar de afnemer (ondernemer of consument) woont of is gevestigd in plaats van waar deze diensten materieel worden verricht.

 

3.17    Wijziging regels btw voor antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen

Op dit moment is een margeregeling van toepassing op de verkoop van antiek-, kunst- en verzamelvoorwerpen als deze tegen het verlaagde btw-tarief (9%) zijn ingevoerd of verkregen. Dit houdt in dat bij verkoop van deze goederen de btw niet wordt berekend over de verkoopprijs, maar over het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs inclusief btw. Op basis van EU-recht moet Nederland dit wijzigen voor antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen. Vanaf 1 januari 2025 mag de margeregeling niet meer worden toegepast voor deze voorwerpen als deze zijn aangekocht tegen een verlaagd btw-tarief.

 

4       Internationaal

Van de intrekking van de afschaffing van de inkoopfaciliteit dividendbelasting tot de invoering van een wereldwijde minimumbelasting. Ook op internationaal gebied verandert er veel in het Belastingplan 2025. Wij zetten de belangrijkste wijzigingen voor u als internationaal opererende ondernemer op een rij.

 

4.1      Afschaffing inkoopfaciliteit dividendbelasting teruggedraaid

Beursgenoteerde bedrijven hoeven geen dividendbelasting te betalen wanneer zij hun eigen aandelen terugkopen. Deze vrijstelling geldt onder bepaalde voorwaarden en grenzen.

Oorspronkelijk zou deze vrijstelling vervallen per 1 januari 2025, maar dit besluit is teruggedraaid.

 

4.2      Fiscale kwalificatie van rechtspersonen

Vanaf 1 januari 2025 treden er belangrijke wijzigingen in de fiscale kwalificatie van rechtsvormen in Nederland in werking. Deze veranderingen zijn een belangrijke stap in de harmonisatie van het Nederlandse belastingstelsel met internationale normen. Ze moeten de verschillen in de fiscale behandeling van binnen- en buitenlandse entiteiten verminderen, waardoor een eerlijker en transparanter belastinglandschap ontstaat. De introductie van de rechtsvormvergelijkingsmethode, samen met de vaste en symmetrische methoden, zorgen voor een consistente benadering van de fiscale kwalificatie van entiteiten, ongeacht hun oorsprong. Naar verwachting vermindert dit mismatches in belastingheffing en bevordert het de fiscale rechtvaardigheid voor alle bedrijfsstructuren.

 

4.3      Verplichte toepassing van de inhoudingsvrijstelling

In Nederland kunnen bedrijven er in bepaalde situaties voor kiezen om geen dividendbelasting in te houden en af te dragen. Deze keuze vervalt, zodat de ontvanger – indien nodig – bezwaar kan aantekenen.

 

4.4      Nieuw groepsbegrip bronbelasting

De Nederlandse Wet bronbelasting 2021 is gewijzigd met een nieuwe belasting op rente- en royaltybetalingen. Deze belasting geldt voor betalingen van Nederlandse bedrijven aan bedrijven in landen met lage belastingen. Vanaf 2024 geldt deze belasting ook voor specifieke vormen van dividendbetalingen. Omdat de regels voor groepen bedrijven onduidelijk waren, heeft de overheid een nieuw begrip geïntroduceerd: de ‘kwalificerende eenheid’. Dit nieuwe begrip zorgt ervoor dat bedrijven die samenwerken om belasting te ontwijken, samen worden belast.

 

4.5      Onderworpenheidstoets en minimumbelasting

De onderworpenheidstoets binnen de Nederlandse vennootschapsbelasting voorkomt dubbele belasting. Hierbij wordt beoordeeld of een buitenlandse vennootschap onderworpen is aan een winstbelasting die naar Nederlandse maatstaven als reëel wordt beschouwd. De invoering van de minimumbelasting zorgt wereldwijd voor een eerlijker speelveld. Deze belasting geldt sinds 2024 voor multinationals met een wereldwijde jaaromzet van € 750 miljoen of meer, die effectief minder dan 15% belasting betalen over hun winst. De minimumbelasting is gebaseerd op de modelregels van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De OESO-regels over de minimumbelasting werken niet direct door in de Nederlandse rechtsorde.

In de regeling minimumbelasting zijn wijzigingen doorgevoerd die in lijn zijn met de OESO-regels. Zo is de definitie voor ‘kwalificerend belang’ aangepast, zodat investeerders gelijk worden behandeld, ongeacht de verslaggevingsstandaard. Daarnaast zijn de verlengde termijnen opgenomen voor aangifte, betaling en naheffing voor verslagjaren die eindigen vóór 31 maart 2025.

 

5       Particulier

Van belastingverlagingen tot verhoogde toeslagen voor particulieren: het Belastingplan 2025 belooft verbeteringen voor uw financiële situatie. U kunt rekenen op een lagere inkomstenbelasting, verlaagde energiebelastingen en een verhoging van toeslagen, zoals huurtoeslag en kindgebonden budget. Deze maatregelen zijn gericht op het verlichten van uw financiële lasten en het versterken van uw koopkracht. Ontdek hier wat het Belastingplan 2025 voor u in petto heeft.

 

5.1      Tarieven box 1

De belastingheffing over inkomen uit werk en woning wordt op de volgende punten aangepast:

  • Per 1 januari 2025 wordt een extra, verlaagde eerste schijf in box 1 geïntroduceerd. Dit zorgt voor een gerichtere lastenverlichting bij middeninkomens. Het tarief in deze eerste schijf daalt van 36,97% (2024) naar 35,82% (2025). Het tarief van de tweede schijf bedraagt 37,48%. De grens van de derde schijf start op € 76.817 (2025) en is daarmee € 1.298 hoger dan in 2024. Het hoogste tarief in box 1 blijft 49,5%.
  • Het inkomen dat geldt in de derde schijf is vastgesteld op een lager bedrag dan op basis van indexatie zou zijn bepaald. Hierdoor vallen belastingplichtigen eerder in de derde schijf.

Let op! Valt u in het laagste tarief, dan krijgt u ook aftrek in het laagste tarief. De aftrek wordt naar het nu lijkt afgetopt op het tarief van 37,48% in de tweede schijf. 

 

5.2      Verhoging arbeidskorting

De arbeidskorting wordt met € 67 verhoogd voor de lagere en middeninkomensgroepen. Werkenden met een salaris tot bijna € 44.000 gaan er hierdoor op vooruit.

 

5.3      Box 3 – Sparen en beleggen

Vooralsnog wordt vanaf 2027 het daadwerkelijke rendement in box 3 belast. Tot die tijd blijven fictieve rendementen het uitgangspunt. Er zijn drie categorieën: bank- en spaargelden, beleggingen en schulden.

Het kabinet heeft aanvullende maatregelen genomen na de Hoge Raad-uitspraak van 6 juni over box 3. Alle belastingplichtigen met een aanslag na het Kerstarrest van 24 december 2021 kunnen het formulier voor werkelijk rendement invullen als hun werkelijke rendement lager was dan het forfaitaire rendement. Voor aanslagen uit 2019 en 2020 moeten belastingplichtigen vóór het verstrijken van de vijfjaarstermijn een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen (2019: tot eind 2024, 2020: tot eind 2025). Voor aanslagen uit 2017 en 2018 moet dit verzoek al (tijdig) ingediend zijn om het formulier voor werkelijk rendement te gebruiken.

 

5.3.1      Definitie werkelijk rendement

De Hoge Raad heeft bepaald dat bij het vaststellen van het werkelijke rendement het gehele vermogen in box 3 wordt meegenomen, zonder aftrek van het heffingsvrij vermogen. Het kabinet volgt deze definitie.

 

5.3.2      Tarief en heffingsvrij vermogen box 3

Het heffingsvrij vermogen in box 3 wordt verhoogd met € 684 naar € 57.684 per persoon. In 2025 blijft het tarief 36%.

 

5.4      Aanspraken bij aardbevingsschade

Het kabinet stelt voor om een specifieke vrijstelling in box 3 op te nemen in de Wet IB 2001 voor aanspraken die verband houden met het herstel van aardbevingsschade in Groningen en Noord-Drenthe. De wijziging wordt naar verwachting doorgevoerd in de aanslagen over 2025 en 2026.

 

5.5      Afschaffen Inkomensafhankelijke combinatiekorting uitgesteld tot 2027

De Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting voor alleenstaande ouders of de minstverdienende partners die werk en zorg voor jonge kinderen combineren. Per 1 januari 2025 zou deze heffingskorting afgeschaft worden. Dit is uitgesteld tot 2027.

 

5.6      Kindgebonden budget

Vanaf 1 januari 2025 wordt het kindgebonden budget verhoogd naar € 2.511. Daarna volgen verdere verhogingen: in 2026 met € 66, in 2027 met € 64 en in 2028 opnieuw met € 66.

Vergeleken met 2024 betekent dit dat het kindgebonden budget in 2025 met € 184 stijgt, in 2026 met € 250, in 2027 met € 314 en in 2028 met € 380.

 

5.7      Afbouw heffingskorting

In 2024 bedraagt de maximale algemene heffingskorting € 3.362. Deze korting wordt geleidelijk minder naarmate het inkomen toeneemt, beginnend bij een inkomen van € 24.813. Vanaf 2025 is de afbouw van de algemene heffingskorting niet alleen gebaseerd op het inkomen uit werk en woning, maar ook op het verzamelinkomen. Dus ook inkomsten uit aanmerkelijk belang en sparen en beleggen. Dit kan leiden tot een hogere belastingdruk wanneer u inkomsten uit vermogen of aanmerkelijk belang heeft.

Ook wordt de algemene heffingskorting in 2025 verlaagd met € 335. Daarnaast wordt het afbouwpunt van de algemene heffingskorting gekoppeld aan de hoogte van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat de korting sneller afneemt naarmate het inkomen stijgt, wat kan resulteren in een hogere belastingdruk voor hogere inkomens.

 

5.8      Extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit

De aftrek van extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit wordt in 2025 eenvoudiger. Belastingplichtigen hoeven geen complexe berekeningen meer te maken; voor het bezoeken van een arts, ziekenhuis of apotheek kunnen ze een vast bedrag van € 0,23 per kilometer aftrekken. Voor extra vervoerskosten door ernstige ziekte of handicap kan bovendien een vast bedrag van € 925 in aftrek gebracht worden. Het bewaren van bonnen voor bijvoorbeeld benzine is niet meer nodig. Voor reiskosten met de taxi of het openbaar vervoer blijven de werkelijke kosten aftrekbaar.

 

5.9      Fiscale oplossing voor eenverdieners onder sociaal minimum

Door een combinatie van belastingregels, toeslagen en sociale zekerheid is er een groep huishoudens die zonder extra maatregelen onder het sociaal minimum uitkomt. Deze huishoudens hebben een lager besteedbaar inkomen dan een bijstandsgezin. Met ingang van 1 januari 2028 wordt het voor een bepaalde groep alleenverdieners met een arbeidsongeschiktheidsuitkering mogelijk om de algemene heffingskorting over te dragen aan de partner.

 

6       Vastgoed

Er komen geen wijzigingen in de fiscale positie van de eigen woning. De hypotheekrenteaftrek blijft in stand en het eigenwoningforfait blijft onveranderd. U blijft (voorlopig) recht houden op hypotheekrenteaftrek. De regering wil hiermee onzekerheid op de woningmarkt tegengaan. Lees hier de belangrijkste wijzigingen rondom vastgoed in het Belastingplan 2025.

 

6.1      Verlaging algemene tarief overdrachtsbelasting

Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting van 10,4% wordt per 1 januari 2026 verlaagd naar 8% voor woningen die niet in eigen gebruik zijn. Deze verlaging is nog niet opgenomen in een concreet wetsvoorstel, maar wordt opgenomen in een op een later moment in te dienen voorstel. Voor woningen die wel in eigen gebruik zijn, blijft het verlaagde tarief van 2% of de startersregeling van kracht.

Let op! Deze verlaging geldt niet voor bedrijfspanden.

 

6.2      Aanpak kortdurende verhuur btw

In Nederland is de verhuur van onroerend goed over het algemeen vrijgesteld van btw. Hierdoor kan de verhuurder de btw die hem of haar in rekening is gebracht niet aftrekken. Dit is echter anders voor kortstondige verhuur binnen een hotel-, pension-, kamp- of vakantiebestedingsbedrijf. Dan is de in rekening gebrachte btw wel aftrekbaar.

In de btw geldt een herzieningsregeling voor de aftrek van btw bij wijzigingen in het gebruik van onroerende zaken en roerende zaken waarop wordt afgeschreven. Diensten zoals schilderwerken en architectkosten vallen momenteel buiten deze regeling. Het Belastingplan 2025 stelt voor om de herzieningsregeling per 1 januari 2026 uit te breiden naar kostbare diensten aan onroerende zaken, met een herzieningstermijn van vijf jaar. Om te voorkomen dat kleine investeringendiensten onder deze maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 ingevoerd.

Let op! Ondernemers die hun verbouwde onroerende zaak in het kader van kortdurende verhuur slechts voor één jaar belast gebruiken om vervolgens vrijgesteld te verhuren, zullen na de invoering van de nieuwe regelgeving worden geconfronteerd met herzienings-btw op de verbouwingskosten.

 

6.3      Afschaffen verlaagd btw-tarief logies

Het verlaagde btw-tarief voor logies voor hotel-, pension- en vakantiebesteding wordt per 1 januari 2026 afgeschaft. Hierdoor wordt het btw-tarief 21% in plaats van 9% voor dit type overnachtingen. Het verlaagde btw-tarief blijft wel van toepassing op kamperen.

Tip! Kampeer voor het verlaagde tarief in een tentje. Voor overnachten in een stacaravan gaat het tarief namelijk wel omhoog.

 

6.4      Aanscherping ruilverkavelingsvrijstelling

De kavelruilvrijstelling is een belangrijk instrument binnen de overdrachtsbelasting. De kavelruilvrijstelling faciliteert de ruil van gronden en opstallen in landelijk gebied, zonder dat hierbij overdrachtsbelasting wordt geheven. Hierdoor is de overdrachtsbelasting geen obstakel bij structuurverbeteringen in landelijke gebieden.

Omdat de kavelruilvrijstelling ook wordt gebruikt voor andere doelen, worden de voorwaarden per 1 januari 2025 aangescherpt. De vrijstelling geldt niet meer voor de verkrijging van een woning, tenzij dit een agrarische bedrijfswoning is. De agrarische bedrijfswoning en bijbehorende opstallen moeten voor de vrijstelling bedrijfsmatig voor de landbouw worden gebruikt voor ten minste tien jaar. Voor onbebouwde grond zijn geen extra beperkingen voorzien.

 

6.5      Geen vastgoedbelegging meer voor de fiscale beleggingsinstelling

Vanaf 1 januari 2025 mag een fiscale beleggingsinstelling niet meer direct beleggen in Nederlands vastgoed.

 

6.6      Aanscherping renteaftrekbeperking vastgoedlichamen

Vanaf 2025 wordt een antimisbruikbepaling ingevoerd voor de generieke renteaftrekbeperking voor vastgoedlichamen. De drempel voor de renteaftrekbeperking wordt 25% van de fiscaal gecorrigeerde winst (EBITDA). De drempel van € 1 miljoen geldt niet meer. Dit betekent dat de aftrekbaarheid afhankelijk is van (25% van de) gecorrigeerde winst. Door de toegenomen rentestanden kan dit gevolgen hebben voor de fiscale aftrekbaarheid van de door uw vennootschap betaalde rente.

Let op! De EBITDA is de winst voor aftrek van rente, belastingen en afschrijvingen.

 

7       Vervoer

Van de verhoging van de vaste voet van de bpm tot het vervallen van de bpm-vrijstelling voor de bestelauto en de korting op de motorrijtuigbelasting voor emissievrije auto’s. Ook op het gebied van vervoer brengt het Belastingplan 2025 de nodige wijzigingen en gevolgen met zich mee. Lees hier waar u op moet letten.

 

7.1      Verlenging accijnsverlaging voor brandstof

De verlaging van de accijns op benzine, diesel en LPG die sinds 1 juli 2023 van kracht is, wordt verlengd tot eind 2025. Oorspronkelijk zou deze maatregel gelden tot 31 december 2024. Dit betekent dat automobilisten en bedrijven nog een extra jaar kunnen profiteren van lagere brandstofkosten. Vanaf 2026 komt deze accijnsverlaging volledig te vervallen.

 

7.2      Vervallen naheffing en teruggaaf veraccijnsde voorraad brandstof

De regeling voor de naheffing en teruggaaf van accijns op de voorraad brandstof wordt afgeschaft. Deze regeling is van toepassing bij wijzigingen in de accijnstarieven en werd in het verleden al vaak niet van toepassing verklaard vanwege onuitvoerbaarheid.

 

7.3      Rode diesel

In het Hoofdlijnenakkoord is voorgesteld dat het gebruik van rode diesel in de landbouw opnieuw zou worden toegestaan. Toch is de herinvoering van rode diesel niet opgenomen in de huidige voorstellen.

 

7.4      Verhoging vaste voet bpm

De bpm (belasting van personenauto’s en motorrijwielen) is opgebouwd uit twee delen: een vast bedrag (ook wel voet genoemd) en een variabel bedrag dat gebaseerd is op de CO2-uitstoot van het voertuig. Vanaf 2025 wordt de vaste voet van de bpm verhoogd met € 200.

 

7.5      Afschaffing speciaal bpm-tarief plug-in-hybrids

Vanaf 1 januari 2025 wordt de aparte bpm-tariefstructuur voor plug-inhybride voertuigen (PHEV’s) afgeschaft. PHEV’s vallen dan onder de reguliere bpm-tabel, met lagere tarieven per gram CO2-uitstoot. Dit komt doordat de CO2-uitstoot van PHEV’s door nieuwe Europese richtlijnen realistischer gemeten wordt. Hoewel dit in eerste instantie kan leiden tot een lagere bpm voor sommige PHEV’s, stijgt dit juist wanneer nieuwe voertuigen met een hogere CO2-uitstoot worden ingevoerd.

Deze wijziging leidt tot een stijging van de bpm met ongeveer € 1.300 tot € 7.600 per voertuig. In 2027 wordt een verdere CO2-uitstootstijging verwacht, wat kan leiden tot een bpm van ongeveer € 15.000 per voertuig.

 

7.6      Invoering tijdelijke tariefskorting mrb emissievrije personenauto’s

Emissievrije auto’s (volledig elektrisch of waterstof gedreven) zijn vanaf 2025 niet meer volledig vrijgesteld voor de motorrijtuigbelasting. Er geldt een tariefkorting van 75% op de reguliere motorrijtuigenbelasting. Vanaf 2026 zou deze tariefkorting verdwijnen. Voorgesteld is nu echter om vanaf 2026 een tariefskorting van 25% op de motorrijtuigbelasting in tee voeren. Deze korting vervalt volledig in 2030. Het tarief voor emissievrije auto’s wordt dan gelijk aan dat van conventionele voertuigen.

 

7.7      Bpm-vrijstelling bestelauto’s

Vanaf 1 januari 2025 wordt de bpm-vrijstelling voor bestelauto’s afgeschaft. Bestelauto’s worden dan belast op basis van hun CO2-uitstoot, net zoals personenauto’s. Dit betekent dat bestelauto’s met een hogere CO2-uitstoot ook hogere bpm-kosten hebben, terwijl emissievrije bestelauto’s nog steeds vrijgesteld zijn van bpm.

Tip! Wilt u nog gebruikmaken van de vrijstelling voor btw-plichtige ondernemers bij de aanschaf van een bestelauto? Bestel deze dan op tijd, zodat u in 2024 nog gebruikmaakt van de vrijstelling!

Tip! De hoogte van de bpm op bestelauto’s is afhankelijk van de CO2-uitstoot. Als u uw bestelauto’s na 1 januari 2025 vervangt, is het dus fiscaal voordelig om deze te vervangen voor emissievrije bestelauto’s. 

 

7.8      Definities voortuigen voor belastingen verduidelijkt

In Nederland zijn de voertuigdefinities voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en de motorrijtuigenbelasting soms afwijkend van de definities in het kentekenregister. Dit kan leiden tot verwarring en onnauwkeurigheden bij de belastingheffing. Daarom worden de definities in de bpm en motorrijtuigenbelasting vanaf 2027 gelijkgetrokken met de officiële registratie in het kentekenregister.

 

8       Verduurzaming en klimaat

Het kabinet wil de beoogde klimaatambities voor 2030 en 2050 behalen, de innovatie in Nederland stimuleren en Nederland nog meer verduurzamen. Om dit te bereiken, is een aantal voorstellen gepresenteerd in het Belastingplan 2025. Hieronder staan de belangrijkste voorstellen voor u als ondernemer op een rij.

 

8.1      Verklaring voor MIA en VAMIL

Er komt een wijziging in het verwerkingsproces bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor de Energie-investeringsaftrek (EIA), de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu bedrijfsmiddelen (Vamil).

Op dit moment geeft de RVO na aanmelding van een investering een advies aan de Belastingdienst als een bedrijfsmiddel wordt aangemeld voor een subsidie. Bij het opleggen van de belastingaanslag bepaalt de inspecteur vervolgens of de aftrekmogelijkheid wordt geaccepteerd. Dit proces wordt vereenvoudigd. De RVO geeft na een technische beoordeling direct een verklaring af als sprake is van een milieu-investering die in aanmerking komt voor de MIA/Vamil. Voorheen werden deze verklaringen alleen afgegeven voor de EIA.

Deze vereenvoudiging zorgt ervoor dat de bezwaar- en beroepsprocedure voortaan bij de RVO plaatsvindt.

 

8.2      Tijdelijke verlenging energiefonds

Voor huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen, wordt geld beschikbaar gesteld uit het energiefonds. In dit energiefonds wordt voor zowel 2025 als 2026 60 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld om huishoudens te ondersteunen.

 

8.3      Beëindiging salderingsregeling

Vanaf 2027 kunnen kleinverbruikers de ingevoerde elektriciteit (teruglevering), als elektriciteit opgewekt met zonnepanelen of uit andere hernieuwbare bronnen, niet meer salderen met de afgenomen elektriciteit. Ze ontvangen een redelijke vergoeding voor alle ingevoerde elektriciteit en betalen het volledige leveringstarief voor de afgenomen elektriciteit, inclusief energiebelasting en btw. De ACM ziet toe op de redelijkheid van deze vergoedingen.

 

8.4      Wijziging energiebelasting

De energiebelasting op aardgas tot een verbruik van 170.000 m3 wordt verlaagd met 2,8 cent per m3 in 2025, oplopend naar 4,8 cent per m3 in 2030. Zowel huishoudens als bedrijven profiteren van deze aanpassing in de tarieven.

 

8.5      Nieuw tarief voor waterstof

Energiebelasting is belasting die betaald moet worden voor het gebruik van gas en elektriciteit. De betalingen worden via de energieleverancier afgedragen aan de Belastingdienst. Op dit moment is er geen fiscale stimulans om waterstof te gebruiken, omdat het energetisch verbruik van waterstof en aardgas volgens hetzelfde tarief belast worden.

Om het waterstofgebruik te stimuleren, wordt per 1 januari 2026 het energetisch verbruik van waterstof belast met een lager tarief dan het tarief dat geldt voor energetisch verbruik van aardgas.

 

8.6      CO2-heffing glastuinbouw

Er wordt een nieuw vastgesteld tarief opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Het bindingscriterium wordt vervangen door de eis dat ten minste 75% van de met aardgas opgewekte warmte direct of indirect naar één of meer glastuinbouwbedrijven wordt getransporteerd. Daarnaast wordt de aangiftetermijn voor de CO2-heffing glastuinbouw vastgesteld op minimaal drie maanden na het einde van het tijdvak waarover aangifte wordt gedaan.

 

8.7      Verlaging budget energie-investeringsaftrek (EIA)

Het budget van de energie-investeringsaftrek wordt verlaagd om de langzamere infasering van de CO2-heffing glastuinbouw te compenseren. 

 

8.8      Afschaffing vrijstelling duaal verbruik in kolenbelasting

De vrijstellingen in de kolenbelasting voor duaal gebruik van kolen en non-energetisch gebruik van kolen, worden per 2027 afgeschaft. Daarmee wil het kabinet het kolengebruik in Nederland uitfaseren en tegelijk een budgettaire opbrengst genereren.

 

9       Overige

De kwijtscheldingswinst wordt onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting. Verder wordt de verkoop-onder-voorwaarden-vrijstelling overdrachtsbelasting uitgebreid. Deze en diverse aangekondigde maatregelen zetten we voor u op een rij.

 

9.1      Kwijtscheldingswinst voor toetsingsinkomen toeslagen

Bij een zakelijke kwijtschelding van een schuld ontstaat kwijtscheldingswinst. Normaal gesproken wordt deze winst bij de inkomsten- en vennootschapsbelasting belast, maar onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling. Deze vrijstelling geldt niet als de kwijtscheldingswinst kan worden verrekend met verliezen uit eerdere jaren.

Deze kwijtscheldingswinst verhoogt uw toetsingsinkomen voor toeslagen. Dit kan leiden tot een verminderd recht op toeslagen. Om ondernemers in een financieel kwetsbare situatie te ondersteunen, wordt de kwijtscheldingswinst niet meegenomen in het toetsingsinkomen. Dit betekent dat u sneller recht heeft op toeslagen.

 

9.2      Aanpassing waardeoverdracht pensioen

In sommige internationale situaties bleef een in het buitenland opgebouwd pensioen (tot en met 1994) onbelast. Een maatregel in 2010 om deze pensioenen alsnog te belasten, werd door een arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 ongedaan gemaakt. Daarom is voorgesteld om de Invoeringswet Wet IB 2001 aan te passen, zodat belasting kan worden geheven over deze pensioenuitkeringen.

 

9.3      Gelijke behandelingen legatarissen en erfgenamen bij lijfrenten en pensioenen

Bij overlijden kunnen lijfrenterekeningen, lijfrentebeleggingsrechten en oudedagsverplichtingen alleen naar een erfgenaam overgaan, maar niet naar een legataris. Dit is iemand die in een testament is aangewezen om een specifiek goed, geldbedrag of recht te ontvangen. Wanneer een partner legataris is, wordt de lijfrenterekening of -voorziening als ‘onzuiver’ beschouwd. Dit betekent dat belasting wordt geheven over de waarde in het economisch verkeer. Om dit te voorkomen, wordt de regelgeving aangepast. Legatarissen worden voortaan van rechtswege gelijk behandeld als erfgenamen.

 

9.4      Uitbreiding verkoop-onder-voorwaarden-vrijstelling overdrachtsbelasting

De verkoop-onder-voorwaarden (VoV) vrijstelling voor overdrachtsbelasting wordt uitgebreid. Dit is een regeling waarbij een woning onder bepaalde voorwaarden wordt verkocht met een korting op de marktwaarde. Deze vrijstelling geldt voor het terugkopen van woningen onder voorwaarden en is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Met deze uitbreiding vallen ook aanhorigheden zoals schuren en garageboxen die tegelijk met de woning worden verkregen, onder deze vrijstelling.

 

9.5      Bepaling hoogte percentage belastingrente

Het wordt vanaf 1 januari 2025 mogelijk om verschillende percentages te hanteren voor het in rekening brengen en vergoeden van belastingrente. Deze wijziging zorgt ervoor dat de rente minimaal gelijk moet zijn aan de rente die u als belastingplichtige bij een bank zou kunnen krijgen.

 

9.6      Leeftijdsgrens toeslagpartnerschap vervalt

Vanaf 1 januari 2025 vervalt de leeftijdsgrens van 27 jaar voor ouders en (stief-/pleeg)kinderen in het toeslagpartnerbegrip. Dit betekent dat ouders en kinderen niet langer als toeslagpartners worden aangemerkt als zij op hetzelfde adres wonen, ongeacht hun leeftijd. Hiermee wordt voorkomen dat toeslagen worden misgelopen of mogelijk worden teruggevorderd.

Disclaimer
Bij de samenstelling van de teksten is naar uiterste betrouwbaarheid en zorgvuldigheid gestreefd. Onze organisatie kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden en de gevolgen hiervan.

 

Recente nieuwsberichten

Volg ons op social media